Zigouilleurs waren de hardsten op het slagveld
Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte de mensheid op grote schaal kennis met “trench warfare”, een techniek die erin bestond zich te verschansen in loopgraven en van daaruit niet alleen iedere aanval af te weren maar zelf ook genadeloos hard toeslaan. Decennia later zijn we met z’n allen tot de vaststelling gekomen dat het een compleet nutteloze tactiek was, schuldig aan de dood van miljoenen soldaten maar in 14-18 was het de norm. Dat de gevechten op en rond die loopgraven ronduit gruwelijk waren, is al lang geen geheim meer maar één van de meest gevaarlijke jobs die je toen kon hebben, was die van zigouilleur.
Tijdens de piek van het conflict lagen de loopgraven vaak slechts enkele meters van elkaar verwijderd. (In Ploegsteert is het bijvoorbeeld pijnlijk duidelijk net hoe dicht op elkaar dat is) Aanvallen verliepen dan meestal ook erg snel, met enorme aantallen slachtoffers tot gevolg. De vijand werd verdreven tot andere loopgraven, slechts een steenworp verwijderd en vaak kon het tij in slechts een paar uur opnieuw keren. Tijdens de grote veldslagen heerste chaos en soms kon men doorheen de vijandelijke linies breken zonder steun, waardoor men niet alleen vooruit moest vechten maar ook links en rechts in de loopgraven. Daarnaast was het ook gebruikelijk voor soldaten om zich in te graven (zoals bijvoorbeeld in Ribécourt) en bestond de kans dus dat je in de rug werd aangevallen, terwijl troepen vooruit probeerden te raken.
Gevangenen nemen behoorde niet tot hun taak
Om dit fenomeen tegen te gaan werden er in de loop van de Eerste Wereldoorlog her en der speciale eenheden opgericht. De stoerste, meest agressieve of zelfs ronduit onhandelbare soldaten werden omgevormd tot specialisten in man-tot-man gevechten. Hun doel was erg eenvoudig: ervoor zorgen dat iedere vorm van achtergebleven verzet de kop werd ingedrukt. Trench cleaners, nettoyeurs des tranchées, loopgraafkuisers of ‘Zigouilleurs’ werden zo de verpersoonlijking van de bloeddorstige oorlog.
Uitgerust met vaak niet meer dan een mes, een pistool of een resem aan zelfgemaakte wapens, volgden ze meestal tijdens een tweede of derde aanval. Terwijl de reguliere troepen het front in de gaten hielden of zich klaar maakten om verder te duwen, gingen de zigouilleurs in de loopgraven zelf aan het werk. In de hopen lichamen, het resultaat van de verschillende aanvallen, zochten ze naar eventuele vijandelijke overlevenden. De missie van de zigouilleurs bestond erin een aanval in de rug te vermijden, hun taak was niet om gevangenen te nemen. Ze doken ook iedere opening in. Of het nu ging om een groot, ondergronds complex of kleine dugouts, de zigouilleurs ‘reinigden’ alles zonder veel vragen te stellen. Het hoeft dan uiteindelijk ook niet te verbazen dat de levensverwachting van de trench cleaners niet bepaald hoog was, als je al van zoiets kunt spreken tijdens een oorlog. Ze kenden geen genade maar moesten er ook bij de tegenstander niet meteen op rekenen.
Godzijdank bestaat de typische functie niet meer bij moderne legereenheden en lange tijd werd ook in alle talen gezwegen over dit specifieke stukje geschiedenis. Hoewel de taak van zigouilleurs, in die tijd en tijdsgeest misschien wel gerechtvaardigd was, behoorde het tot de meest barbaarse technieken die werden gebruikt. Niemand was er trots op maar niemand twijfelde ook aan het nut van die mensen.